Eigenschap:Toelichting (nl)

Kennismodel
:
Type eigenschap
:
Tekst
Deze datatypespecificatie wordt genegeerd; de specificatie uit de externe vocabulaire krijgt voorrang.
Geldige waarden
:
Meerdere waarden toegestaan
:
Nee
Weergave op formulieren
:
Tekstvak
Initiële waarde
:
Verplicht veld
:
Nee
Toelichting op formulier
:
dit is een toelichting.
Subeigenschap van
:
Geïmporteerd uit
:
Formatteerfunctie externe URI
:

Klik op de button om een nieuwe eigenschap te maken:


nl

Showing 221 pages using this property.
A
Algemeen Nederlands Woordenboek  +
In het Activiteitenbesluit staan milieuregels van het Rijk. Alle bedrijven die een 'inrichting' zijn, vallen eronder.  +
begrippen die uit de Aquo thesaurus komen.  +
Het Assetteam Kunstwerken van de afdeling Waterbeheer.  +
Het Assetteam Watergangen van de afdeling Waterbeheer.  +
Het Assetteam Waterkeringen van de afdeling Waterbeheer.  +
B
In het beheerregister legt het waterschap de gegevens vast die relevant zijn voor het beheer van het watersysteem en het zuiveren van afvalwater voor zover dit een ruimtelijke context heeft.  +
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In het Bkl staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden.  +
C
een begrip uit de CB-NL  +
De binnen- of rivierscheepvaart is in Europa opgedeeld in CEMT-klasses om de afmetingen van vaarwegen in West-Europa op elkaar af te stemmen. De klasse-indeling is in 1992 bepaald door de Conférence Européenne des Ministres de Transport (vandaar de term CEMT-klasse). Per klasse zijn de maximale afmetingen van het schip vastgelegd. Hiermee wordt meteen duidelijk welke bruggen al dan niet ondervaarbaar zijn en welke kanalen en rivieren al dan niet bevaarbaar zijn vanwege diepgang en manoeuvreerbaarheid. De indeling loopt van 0 t/m VIIa. De genoemde namen van het soort schip zijn ontleend aan het grootste schip waarvoor de afmetingen van de vaarweg geschikt zijn.  +
CMS is het Content Management-Systeem van HDSR en wordt gebruikt voor internet en intranet. CMS gebruikt de publieksvriendelijke toelichting van een begrip.  +
CROW is een Nederlandse stichting die zich opstelt als kennisinstituut voor infrastructuur, openbare ruimte, verkeer en vervoer, en werk en veiligheid. CROW houdt zich daarnaast bezig met aanbesteden en contracteren. (bron: wikipedia)  +
D
Damo is het datamodel van het waterschapshuis zoals dat door de waterschappen wordt gebruikt.  +
G
de GHG is te raadplegen met de [https://gis.provincie-utrecht.nl/Geocortex/WebViewer/?app=e691e7d6b6d348b1a331dd5d298ac85c grondwaterkaarten van de provincie Utrecht] of via [https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen/kaart het Dinoloket].  +
de GHS kan statistisch berekend worden via de ondergrondgegevens aan de hand van beschikbare grondwatermonitoring in [https://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens het Dinoloket].  +
de GLG is te raadplegen met de [https://gis.provincie-utrecht.nl/Geocortex/WebViewer/?app=e691e7d6b6d348b1a331dd5d298ac85c grondwaterkaarten van de provincie Utrecht] of via [https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen/kaart het Dinoloket].  +
de GLS kan statistisch berekend worden via de ondergrondgegevens aan de hand van beschikbare grondwatermonitoring in [https://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens het Dinoloket].  +
De Utrechtse waterpartners zijn de waterschappen Amstel, Gooi en Vecht, Rivierenland, Vallei en Veluwe en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, drinkwaterbedrijven Oasen, Vitens en Waternet en Rijkswaterstaat Midden-Nederland. Met deze kaart willen deze partijen de dialoog aan met mede-overheden en gebiedspartijen over uitgangspunten en handelingsperspectieven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kaart is een adaptief document en zal door nieuwe inzichten en datasets die beschikbaar komen steeds verder worden verrijkt.  +
H
begrippen die binnen HDSR gedefinieerd zijn.  +
publieksvriendelijke begrippen uit een andere bron dan de definitie, opgesteld door HDSR.  +
het werkgebied bestaat uit het zuidelijk deel van de provincie Utrecht en een klein deel van Zuid-Holland. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is er voor veilige dijken, schoon oppervlaktewater en droge voeten.  +
een begrip dat het waterschap Hunze en Aa's hanteert  +
I
Begrippenlijst regelgeving leefomgeving De wet- en regelgeving voor de leefomgeving bevat diverse begrippen en juridische termen. In onderstaand overzicht staan enkele algemene begrippen, op alfabetische volgorde.  +
Besluit van 16 september 2020 tot aanvulling en wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit, de intrekking en wijziging van andere besluiten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringsbesluit Omgevingswet)  +
J
''Dutch Law Encyclopedic Dictionary'' van het ''Amo Institute of Sciences'' The Amo Institute of Sciences is a non-governmental online organisation of collaborating academics affiliated with renowned universities in Europe. The Amo Institute is headquartered in the Netherlands Let op: op de gegevens ligt copyright ©2001-2019 Amo Institute of Sciences - All Rights Reserved  +
K
een KRW-oppervlaktewaterlichaam is een 'onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater'.  +
de Klimaatbestendige Water Aanvoer (KWA) Midden Nederland is een bestaande afspraak tussen vier waterschappen en Rijkswaterstaat. Het gaat naast De Stichtse Rijnlanden om de hoogheemraadschappen van Rijnland, Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard. Met de KWA kan vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek extra zoetwater via het gebied van De Stichtse Rijnlanden naar West-Nederland aangevoerd worden. Dit gebeurt als door droogte en verzilting de normale waterinlaat vanuit de Hollandsche IJssel bij Gouda moet worden stilgelegd. In de oorspronkelijke situatie kon zo circa 7 m³/s via Bodegraven naar West-Nederland worden doorgevoerd. In 2024 zal de capaciteit zijn vergroot tot 15 m³/s. Oorspronkelijk was KWA de afkorting voor Kleinschalige Wateraanvoer. Met de capaciteitsuitbreiding is KWA als afkorting in stand gebleven, maar staat nu voor Klimaatbestendige Water Aanvoer. Het uitbreidingsproject (2020-2024) werd soms KWA+ genoemd om onderscheid te maken met de oorspronkelijke situatie.  +
de [https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32000L0060&from=NL officiële wettekst] van de Kaderrichtlijn Water.  +
N
NEN 6600-1 beschrijft de monsterneming uit stromend afvalwater door steekmonsterneming en met automatische monsternemingssystemen voor fysisch-chemische analyse.  +
Dit document bevat correcties op NEN 6646:2015.  +
Dit correctieblad verschaft duidelijkheid omtrent het vervangen van NVN 7322:1997 door NEN 6966:2005.  +
NEN-EN 12566-1 specifies the requirements for prefabricated septic tanks and ancillary equipment used for the partial treatment of domestic wastewater for a population ≤ 50 PT. Pipes sizes, loads, watertightness, marking and quality control are specified. The following cases are excluded: 1) Septic tanks receiving grey water only; 2) In situ constructed septic tanks.  +
NEN-EN 13284-1 specifies the standard reference method (SRM) for the measurement of low dust concentration in ducted gaseous streams in the concentrations below 50 mg/m3 at standard conditions. This European Standard is primarily developed and validated for gaseous streams emitted by waste incinerators. More generally, it can be applied to gases emitted from other stationary sources, and to higher concentrations. If the gases contain unstable, reactive or semi-volatile substances, the measurement depends on the sampling and filter treatment conditions. This method has been validated in field tests with special emphasis to dust concentrations around 5 mg/m3. The results of the field tests are presented in Annex A.  +
This European Standard describes a method for the determination of suspended solids in raw waters, waste waters and effluents by filtration through glass fibre filters. The lower limit of the determination is about 2 mg/l. No upper limit has been established. Water samples are not always stable which means that the content of suspended solids depends on storage time, means of transportation, pH value and other circumstances. Results obtained with unstable samples should be interpreted with caution. Floating oil and other immiscible organic liquids will interfere (see Annex A). Samples containing more than about 1000 mg/l of dissolved solids can require special treatment (8.6).  +
Specifies two methods for the determination of highly volatile halogenated hydrocarbons using gas chromatography. Section 2 specifies a method for the determination by liquid/liquid extraction of highly volatile halogenated hydrocarbons in drinking water, ground water, swimming pool water, most rivers and lakes and many sewage and industrial effluents. Section 3 specifies a method for the determination of highly volatile halogenated hydrocarbons in drinking water, surface waters and ground water by a static headspace method. In practise, the head-space method is applicable for industrial effluents as a screening method, but in some cases it is necessary to confirm the result by the liquid-liquid extraction method.  +
This International Standard specifies a method suitable for the determination of ammonium nitrogen in various types od waters (such as ground, drinking, surface, and waste waters) in mass concentrations ranging from 0,1 mg/l to 10 mg/l (in the undiluted sample), applying either FIA (Clause 3) or CFA (Clause 4). In particular cases, the range of application may be adapted by varying the operating conditions.  +
This International Standard specifies a method for the determination of dissolved elements, elements bound to particles ("particulate") and total content of elements in different types of water (e.g. ground, surface, raw, potable and waste water) for the following elements: aluminium, antimony, arsenic, barium, beryllium, bismuth, boron, cadmium, calcium, chromium, cobalt, copper, gallium, indium, iron, lead, lithium, magnesium, manganese, molybdenum, nickel, phosphorus, potassium, selenium, silicon, silver, sodium, strontium, sulfur, tin, titanium, tungsten, vanadium, zinc and zirconium. Taking into account the specific and additionally occurring interferences, these elements can also be determined in digests of water, sludges and sediments (for example, digests of water as specified in ISO 15587-1 or ISO 15587-2). The method is suitable for mass concentrations of particulate matter in waste water below 2 g/l. The scope of this method may be extended to other matrices or to higher amounts of particulate matter if it can be shown that additionally occurring interferences are considered and corrected for carefully. It is up to the user to demonstrate the fitness for purpose. Recommended wavelengths, limits of quantification and important spectral interferences for the selected elements are given in Table 1.  +
This International Standard specifies two methods for the determination of mercury in drinking, surface, ground, rain and waste water after appropriate pre-digestion. For the first method (described in Clause 6), an enrichment step by amalgamation of the Hg on, for example, a gold/platinum adsorber is used. For the method given in Clause 7, the enrichment step is omitted. The choice of method depends on the equipment available, the matrix and the concentration range of interest. Both methods are suitable for the determination of mercury in water. The method with enrichment (see Clause 6) commonly has a practical working range from 0,01 μg/l to 1 μg/l. The mean limit of quantification (LOQ) reported by the participants of the validation trial (see Annex A) was 0,008 μg/l. This information on the LOQ gives the user of this International Standard an orientation and does not replace the estimation of performance data based on laboratory-specific data. It has to be considered that it is possible to achieve lower LOQs with specific instrumentation (e.g. single mercury analysers). The method without enrichment (in Clause 7) commonly has a practical working range starting at 0,05 μg/l. The LOQ reported by the participants of the validation trial (see Annex A) was 0,024 μg/l. It is up to the user, based on the specific application, to decide whether higher concentrations are determined by omitting the enrichment step and/or by diluting the sample(s). The sensitivity of both methods is dependent on the selected operating conditions. Another possibility for the determination of extremely low Hg concentrations down to 0,002 μg/l without pre-concentration is the application of atomic fluorescence spectrometry (see ISO 17852). Specific atomicabsorption mercury analysers allow determinations down to 0,010 μg/l without pre-concentration. In general, the determination of trace concentrations of Hg by AAS (or AFS) is dependent on clean operating conditions in the laboratory and on the use of high-purity chemicals with negligible low-Hg blanks.  
Deze norm geeft een methode voor de bepaling van nitriet-(N), nitraat-(N) of de som van beide [nitriet/nitraat-(N)] in verschillende soorten water (zoals grond-, drink-, oppervlakte- en afvalwater) in massaconcentraties van 0,01 mg/l tot 1 mg/l voor nitriet-(N) en van 0,2 mg/l tot 20 mg/l voor nitriet/nitraat-(N), beide in het onverdunde monster. Het toepassingsgebied kan worden gewijzigd door de werkomstandigheden te wijzigen.  +
Dit document stelt de grondslagen vast voor de identificatie en beschrijving van grond en is bedoeld om samen te worden gelezen met ISO 14688-2, dat de basis van de classificatie van die materiaaleigenschappen beschrijft die het meest gangbaar zijn voor grond voor ontwerpdoeleinden. De van belang zijnde kenmerken zouden kunnen verschillen en daarom kunnen voor specifieke projecten of materialen meer gedetailleerde onderverdelingen van de beschrijvende en classificerende termen toepasselijk zijn.  +
Dit document stelt de basisprincipes vast voor de classificatie van de materiaaleigenschappen die het meest worden gebruikt voor grond voor ontwerpdoeleinden. Deze norm is bedoeld om samen te worden gelezen met ISO 14688-1, die regels geeft voor de identificatie en de beschrijving van grond. De van belang zijnde kenmerken zouden kunnen verschillen en daarom kunnen voor specifieke projecten of materialen meer gedetailleerde onderverdelingen van de beschrijvende en classificerende termen van toepasselijk zijn. Als gevolg van verschillen in lokale geologische omstandigheden wordt gebruikgemaakt van werkwijzen die de relevante classificatiecriteria aanscherpen.  +
Specifies the method to extract trace elements from a water sample using aqua regia as a digestion agent. The method is applicable to all types of waters with a suspended solids concentration of less than 20 g/l and a total organic carbon concentration of less than 5 g/l.  +
Specifies the method to extract trace elements from a water sample using nitric acid as a digestion agent. The method is applicable to all types of waters with a suspended solids concentration of less than 20 g/l and a total organic carbon concentration of less than 5 g/l.  +
This International Standard specifies a general method for the determination of volatile organic compounds (VOCs) in water by purge-and-trap isolation and gas chromatography (GC). Annexes A, B and C provide examples of analytes that can be determined using this International Standard. They range from difluorodichloromethane (R-12) up to trichlorobenzene, including all non-polar organic compounds of intermediate volatility. Detection is preferably carried out by mass spectrometry in the electron impact mode (EI), but other detectors may be applied as well. The limit of detection largely depends on the detector in use and the operational parameters. Typically detection limits as low as 10 ng/l 1) can be achieved. The working range typically is up to 100 µg/l. This International Standard is applicable to drinking water, ground water, surface water, seawater and to (diluted) waste water.  +
This part of ISO 15681 specifies flow injection analysis (FIA) methods for the determination of orthophosphate in the mass concentration range from 0,01 mg/l to 1,0 mg/l (P), and total phosphorus by manual digestion in accordance with ISO 6878 [5], [6] for the mass concentration range from 0,1 mg/l to 10 mg/l (P). The range of application can be changed by varying the operating conditions. This part of ISO 15681 is applicable to various types of water (such as ground, drinking, surface, leachate and waste waters). This method is also applicable to the analysis of seawater, but with changes in sensitivity, by adaptation of the carrier and calibration solutions to the salinity of the samples.  +
NEN-EN-ISO 15681-2 specifies continuous flow analysis (CFA) methods for the determination of orthophosphate in the mass concentration range from 0,01 mg/l to 1,00 mg/l P, and total phosphorus in the mass concentration range from 0,10 mg/l to 10,0 mg/l P. The method includes the digestion of organic phosphorus compounds and the hydrolysis of inorganic polyphosphate compounds, performed either manually, as described in ISO 6878 and in References [4], [5] and [7], or with an integrated ultraviolet (UV) digestion and hydrolysis unit. This document is applicable to various types of water, such as ground, drinking, surface, leachate and waste water. The range of application can be changed by varying the operating conditions. This method is also applicable to the analysis of seawater, but with changes in sensitivity by adapting the carrier and calibration solutions to the salinity of the samples. It is also applicable to analysis using 10 mm to 50 mm cuvettes depending on the desired range. For extreme sensitivity, 250 mm and 500 mm long way capillary flow cells (LCFCs) can be used. However, the method is not validated for these two uses. Changes in sensitivity and calibration solutions could be required. Annex A provides examples of a CFA system. Annex B gives performance data from interlaboratory trials. Annex C gives information of determining orthophosphate-P and total-P by CFA and tin(II) chloride reduction.  +
Specifies two methods for the determination of chloride by flow analysis. The two basic methods are covered in separate clauses as follows: - Clause 3: Determination of chloride by flow analysis and photometric detection. - Clause 4: Determination of chloride by flow analysis and potentiometric detection.  +
NEN-EN-ISO 17294-2 specifies a method for the determination of the elements aluminium, antimony, arsenic, barium, beryllium, bismuth, boron, cadmium, caesium, calcium, cerium, chromium, cobalt, copper, dysprosium, erbium, gadolinium, gallium, germanium, gold, hafnium, holmium, indium, iridium, iron, lanthanum, lead, lithium, lutetium, magnesium, manganese, mercury, molybdenum, neodymium, nickel, palladium, phosphorus, platinum, potassium, praseodymium, rubidium, rhenium, rhodium, ruthenium, samarium, scandium, selenium, silver, sodium, strontium, terbium, tellurium, thorium, thallium, thulium, tin, tungsten, uranium and its isotopes, vanadium, yttrium, ytterbium, zinc and zirconium in water (for example, drinking water, surface water, ground water, waste water and eluates). Taking into account the specific and additionally occurring interferences, these elements can also be determined in digests of water, sludges and sediments (for example, digests of water as described in ISO 15587-1 or ISO 15587-2). The working range depends on the matrix and the interferences encountered. In drinking water and relatively unpolluted waters, the limit of quantification (xLQ) lies between 0,002 μg/l and 1,0 μg/l for most elements (see Table 1). The working range typically covers concentrations between several pg/l and mg/l depending on the element and pre-defined requirements. The quantification limits of most elements are affected by blank contamination and depend predominantly on the laboratory air-handling facilities available on the purity of reagents and the cleanliness of glassware. The lower limit of quantification is higher in cases where the determination suffers from interferences (see Clause 5) or memory effects (see ISO 17294-1:2004, 8.2).  +
Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie  +
This International Standard specifies a method using high performance liquid chromatography (HPLC) with fluorescence detection after liquid-liquid extraction for the determination of 15 selected PAH (see Table 1) in drinking and ground water in mass concentrations greater than 0,005 µg/l (for each single compound) and surface waters in mass concentrations above 0,01 µg/l. This method is, with some modification, also suitable for the analysis of wastewater. This method may be applicable to other PAH, provided the method is validated for each case.  +
NEN-EN-ISO 4064-1 applies to water meters used to meter the volume of cold potable water and hot water flowing through a fully charged, closed conduit. These water meters incorporate devices which indicate the integrated volume. This part of ISO 4064 specifies technical characteristics and pressure loss requirements for meters for cold potable water and hot water. It applies to water meters which can withstand: a) a maximum admissible pressure (MAP) equal to at least 1 MPa1) [0,6 MPa for meters for use with pipe nominal diameters (DNs) ≥500 mm]; b) a maximum admissible temperature (MAT) for cold potable water meters of 30 °C; c) a MAT for hot water meters of up to 180 °C, depending on class. In addition to meters based on mechanical principles, this part of ISO 4064 also applies to water meters based on electrical or electronic principles, and to water meters based on mechanical principles incorporating electronic devices, used to meter the volume flow of hot water and cold potable water. It also applies to electronic ancillary devices. As a rule ancillary devices are optional. However, national or international regulations may make some ancillary devices mandatory in relation to the utilization of the water meter.  +
NEN-EN-ISO 5667-3 specifies general requirements for sampling, preservation, handling, transport and storage of all water samples including those for biological analyses. It is not applicable to water samples intended for microbiological analyses as specified in ISO 19458, ecotoxicological assays, biological assays and passive sampling as specified in the scope of ISO 5667-23. This document is particularly appropriate when spot or composite samples cannot be analysed on site and have to be transported to a laboratory for analysis.  +
NEN-EN-ISO 5815-1 specifies the determination of the biochemical oxygen demand of waters by dilution and seeding with suppression of nitrification after 5 d or 7 d incubation time. It is applicable to all waters having biochemical oxygen demands usually between 1 mg/l and 6 000 mg/l. It applies particularly to waste waters but also suits for the analysis of natural waters. For biochemical oxygen demands greater than 6 000 mg/l of oxygen, the method is still applicable, but special care is needed taking into consideration the representativeness of subsampling for preparation of the dilution steps. The results obtained are the product of a combination of biochemical and chemical reactions in presence of living matter which behaves only with occasional reproducibility. The results do not have the rigorous and unambiguous character of those resulting from, for example, a single, well-defined, chemical process. Nevertheless, the results provide an indication from which the quality of waters can be estimated.  +
This part of ISO 5815 specifies determination of the biochemical oxygen demand (BOD) of waters of undiluted samples. It is applicable to all waters having biochemical oxygen demands greater than or equal to 0,5 mg/l of oxygen (the limit of determination) and not exceeding 6 mg/l of oxygen. The results obtained are the product of a combination of biochemical and chemical reactions. They do not have the rigorous and unambiguous character of those resulting from, for example, a single, well-defined, chemical process. Nevertheless, they provide an indication from which the quality of waters can be estimated. The test can be influenced by the presence of various substances. Those which are toxic to microorganisms, for example bactericides, toxic metals or free chlorine, inhibit biochemical oxidation. The presence of algae or nitrifying microorganisms can produce artificially high results. In these situations a modification of the method may be necessary.  +
This International Standard specifies methods for the determination of - orthophosphate (see Clause 4); - orthophosphate after solvent extraction (see Clause 5); - hydrolysable phosphate plus orthophosphate (see Clause 6); - total phosphorus after decomposition (see Clauses 7 and 8). The methods are applicable to all kinds of water including seawater and effluents. Phosphorus concentrations within the range of 0,005 mg/l to 0,8 mg/l may be determined in such samples without dilution. A solvent extraction procedure allows smaller phosphorus concentrations to be determined with a detection limit of about 0,000 5 mg/l.  +
Specifies a method for the determination of the hydrocarbon oil index in waters by means of gas chromatography. The method is suitable for surface water, waste water and water from sewage treatment plants and allows the determination of a hydrocarbon oil index in concentrations above 0,1 mg/l.  +
This International Standard specifies a method for the determination of the chemical oxygen demand (ST-COD) using the sealed tube method. The test is empirical and is applicable to any aqueous sample, which includes all sewage and waste waters. The method is applicable to undiluted samples having ST-COD values up to 1 000 mg/l and a chloride concentration not exceeding 1 000 mg/l. Samples with higher ST-COD values require predilution. For samples with a low COD, the precision of the measurement will be reduced and the detection limit will be poorer. Samples with a high chloride concentration will need to be prediluted to give a chloride concentration of approximately 1 000 mg/l or less before analysis.  +
NEN-ISO 15923-1 specifies methods for the automatic performance of spectrophotometric and turbidimetric analyses with a discrete analysis system for determining ammonium, nitrate, nitrite, chloride, orthophosphate, sulfate, and silicate. The field of application is ground, potable, surface, waste, eluates, and boiler water.  +
The aim of this standard is to distinguish categories of knowledge libraries and to lay the foundation for uniform structures and content of such knowledge libraries and for commonality in their usage. By drawing up a number of guidelines, a guiding principle is provided for new libraries as well as for upgrading existing libraries. Without these guidelines there is an undesirable amount of freedom, so that the various libraries may become too heterogeneous. This would render the comparison, linking and integrated usage of these libraries very complex, if not impossible. - The objective of the standard is to categorize knowledge libraries and object libraries and to provide recommendations for the creation of such libraries. Libraries that are compliant with the guidelines of this standard may be more easily linked to, or integrated with other libraries. - The target audience of the standard consists of developers of knowledge libraries, builders of translation software or interfaces between knowledge libraries, certifying bodies and builders of applications who must base their work on the knowledge libraries laid down.  +
This standard specifies a method for the determination of nitrogen by a Kjeldahl-type method. Only trivalent negative nitrogen is determined. Organic nitrogen in the form of azide, azine, azo, hydrazone, nitrite, nitro, nitroso, oxime or semicarbazone is not determined quantitatively. Nitrogen may be incompletely recovered from heterocyclic nitrogen compounds.  +
een NEN-norm geeft in principe de praktische invulling aan wat er in de wet staat geschreven. Het volgen van een NEN-norm is geen verplichting, maar het garandeert wel dat wordt voldaan aan de eisen welke de wet stelt. Website NEN: www.nen.nl  +
begrippen kunnen in diverse nationale wet- en regelgeving zijn vastgesteld.  +
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor het behoud en herstel van de biodiversiteit. In de Natura 2000-gebieden worden bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. De biodiversiteit staat in Europa al jaren onder druk. Duurzame bescherming van flora en fauna is hard nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en het is daarom belangrijk om natuurbescherming in Europees verband aan te pakken. Zo voorkomen we dat de natuur in Europa en in Nederland steeds meer van hetzelfde wordt. In 1979 is de Vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten wijzen beschermde gebieden aan voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormen het Natura 2000-netwerk. [https://www.natura2000.nl/ Bron: https://www.natura2000.nl/]  +
Voor het varen op water in beheer van het waterschap, gelden er bepaalde regels. Het waterschap heeft naast de taak voor waterveiligheid en schoon en voldoende water, ook het nautisch beheer van de vaarwegen. Dit is vastgelegd in de Nota Vaarwegbeleid.  +
O
In het Onderhoudsbeheersysteem (OBS) van HDSR worden de objecten die het waterschap in onderhoud heeft, gedecomponeerd. Hierbij worden drie niveaus onderscheiden; "Objecttype", "Element" en "Bouwdeel".  +
In het Onderhoudsbeheersysteem (OBS) van HDSR worden de objecten die het waterschap in onderhoud heeft, gedecomponeerd. Hierbij worden drie niveaus onderscheiden; "Objecttype", "Element" en "Bouwdeel".  +
In het Onderhoudsbeheersysteem (OBS) van HDSR worden de objecten die het waterschap in onderhoud heeft, gedecomponeerd. Hierbij worden drie niveaus onderscheiden; "Objecttype", "Element" en "Bouwdeel".  +
begrippen die zijn vastgesteld in de Omgevingswet  +
label voor de Onderhoudslegger  +
In de Onderhoudsverordening regelt het waterschap de onderhoudsplichten ten aanzien van waterstaatswerken.  +
publieksvriendelijke begrippen uit een andere bron dan de definitie, niet opgesteld door HDSR.<br />Gebruik voor de bron het vrije tekstveld!  +
P
label voor de Profielenlegger  +
S
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer  +
Standaarden Overheid.nl publiceert de technische componenten die zijn ontwikkeld om informatie van de Nederlandse overheid op internet vindbaar te maken en in samenhang te kunnen presenteren. Ook andere standaarden die voor de overheid zijn ontwikkeld kunnen hier worden gepubliceerd.  +
T
Het Team Grondzaken van de afdeling Waterbeheer.  +
V
Voor het gemeentelijk veld is nog niet een eenduidig begrippenkader voor de fysieke leefomgeving beschikbaar. Dit is wel wenselijk om communicatie tussen gemeenten en ketenpartners, en ook binnen één gemeente gemakkelijker te maken. Nu worden voor hetzelfde onderwerp nog vaak verschillende begrippen en definities gehanteerd, met mogelijke communicatieproblemen tot gevolg. Om dit vorm te kunnen geven is door de VNG het initiatief genomen om vooruitlopend op de oplevering van de Stelselcatalogus deze digitale tool juridische begrippen te ontwikkelen (juli 2021). De database is in eerste instantie bedoeld als hulpmiddel voor het werkproces van een gemeentelijke jurist bij het gebruik van juridische begrippen en definities tijdens het opstellen van juridische regels voor het omgevingsplan.  +
W
De Waterschapsverordening (WSV) gebruikt de definities van bepaalde begrippen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksbegrippen en HDSR-begrippen. Rijksbegrippen zijn landelijk vastgesteld in hogere wetgeving. HDSR-begrippen worden vastgesteld door het AB tegelijkertijd met de WSV waarvan het een bijlage vormt.  +
De Waterschapsverordening (WSV) gebruikt de definities van bepaalde begrippen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksbegrippen en HDSR-begrippen. Rijksbegrippen zijn landelijk vastgesteld in hogere wetgeving. HDSR-begrippen worden vastgesteld door het AB tegelijkertijd met de WSV waarvan het een bijlage vormt.  +
in deze wet (de Wabo) worden de toestemmingen samengevoegd die nodig zijn als een burger of een bedrijf op een bepaalde plek iets wil gaan slopen, (ver)bouwen, oprichten of gaan gebruiken. Het moet daarbij gaan om plaatsgebonden activiteiten die op een of andere manier van invloed zijn op de fysieke leefomgeving.  +
een begrip dat uit het WikiWoordenboek komt  +
begrippen die uit wikipedia komen  +
a
Het afvoerpunt is vaak een zee of meer en de afvoer wordt vaak gerealiseerd door een waterloop.  +
Op veel plekken stroomt hemelwater (regen) via de dakgoot en regenpijp rechtstreeks het riool in. Dat is jammer, want dit is (relatief) schoon water dat net zo goed de grond in kan lopen. Het 'weglopen' van water in de grond is goed voor de grondwaterstand. Bovendien wordt het rioolstelsel er minder door (over)belast. Minder overbelasting is belangrijk omdat er door klimaatverandering meer hemelwater naar beneden en overbelasting op de loer ligt. Het scheiden van regenwater en het rioolstelsel wordt ook wel afkoppelen genoemd. Sinds 1 januari 2008 is afkoppelen voor nieuwbouwwoningen verplicht. In ons werkgebied is afkoppelen voornamelijk interessant in gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug. Het waterschap wil afkoppelen in deze gemeenten stimuleren en daarom heeft het een subsidieregeling voor particulieren en bedrijven. Bewoners van woningen en eigenaren van bedrijfspanden gebouwd voor 2008 kunnen onder voorwaarden van deze regeling gebruik maken.  +
Voorbeelden van afsluitmiddelen zijn ondermeer: een klep/schuif in een stuw en sluisdeuren in een schutsluis.  +
b
de grootte van deze beheermarge is vastgelegd in het peilbesluit. Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden hanteert vaak een marge van +/– 5 cm ten opzichte van het peilbesluitpeil.  +
beheersmaatregelen kunnen worden genomen om de waterkwantiteit op orde te brengen. Gedacht moet dan worden aan een beheersmaatregel ten behoeve van de veiligheid. Beheersmaatregelen kunnen ook genomen worden om een gewenste waterkwaliteit te behalen. Denk daarbij aan een bepaalde ecologische toestand of kwaliteit van zwemwater. Bij bodemverontreiniging kunnen beheersmaatregelen worden genomen om een aanwezige ov  +
tot de belanghebbenden behoren de volgende groepen:<br />- bevoegd gezag voor de hulpbron<br />- belangengroepen<br />- algemene publiek<br />De watermanager behoort in de regel tot een van de eerste twee groepen.  +
omdat een dergelijke watergang voor het waterschap belangrijk is, kan hier extra regelgeving gelden en kan het waterschap deze vaker controleren bij de schouw. Het waterschap legt in de Keur vast welke watergangen dit zijn.<br/>Deze watergangen zijn onder andere weergegeven op kaart 11 van de Keur.  +
bemaling wordt onder andere toegepast om het waterpeil in een polder te regelen. Ook bij een tijdelijke bouwput kan bemaling nodig zijn om te voorkomen dat de bouwput volstroomt met (grond)water.  +
als het water opneemt, wordt het volume groter en de massa klei zwelt daardoor op. Hiermee kan een waterdichte afdichting worden gerealiseerd.  +
over het algemeen mag vee in de winterperiode niet op de dijk. In de winterperiode groeit het gras minimaal. Met de kans op hoogwater is een stevige grasmat nodig om de dijk te beschermen. De dijk of de kering is in deze periode natter dan in de zomer waardoor vee de grasmat sneller kapot loopt. Het beweidingsverbod zorgt ervoor dat de erosiebestendigheid van de grasmat niet verder wordt aangetast waardoor de mat een beschermlaag vormt van de dijk.  +
voorbeelden zijn een infiltratiesysteem (ook wel onderwaterdrainage genoemd), drukdrainage en natte teelten.  +
in peilgebieden met een zomerpeil en winterpeil komt dit overeen met het zomerpeil.  +
dit is met andere woorden een kunstwerk waarmee een weg, spoorweg of leiding over een weg, waterweg, leiding of terreinverdieping wordt geleid. Een brug is opgebouwd uit een onder- en bovenbouw, waarbij tot de onderbouw worden gerekend de landhoofden en tussenpunten inclusief de fundering. De bovenbouw betreft de constructie van het rijdek inclusief de leuningen. Op de onderbouw rust de bovenbouw. Een brug onderscheidt zich van een duiker ondermeer door de aanwezigheid onder de brug van een bodem die is toe te rekenen aan het overbrugde water, bij een duiker is er altijd een zekere samenhang tussen het grondlichaam, de kokervormige constructie en een waterloop, zodat de bodem van de waterloop in principe onderbroken wordt.  +
het gaat hier om onderhoud dat conform de legger wordt uitgevoerd. Bij watergangen gaat het om het verwijderen van bagger, het herstellen van grootschalige erosie en afkalving. Bij waterkeringen gaat het om onderhoud aan de vorm en constructie (het profiel), zoals grootschalige herstelwerkzaamheden en herprofilering van het talud. Bij andere kunstwerken gaat het ook om onderhoud aan de vorm en constructie, zoals herstelwerkzaamheden aan een kunstwerk en/of een beschoeiing.  +
c
dit begrip wordt gebruikt in het assetmanagement van het waterschap.  +
d
damwanden worden in vele waterbouwkundige toepassingen gebruikt, hetzij permanent, hetzij tijdelijk: als kademuur langs een haven / als oeverbescherming langs een kanaal / als onderdeel van een dijk of andere waterkering / als wand van een bouwput of bouwkuip / als middel om bodemvervuiling te immobiliseren / als wand van een ondergrondse parkeergarage / als wand voor schuren, loodsen e.d. Bij een tijdelijke toepassing van een damwand, bijvoorbeeld bij een bouwput, wordt deze na voltooiing van het werk weer verwijderd. In andere gevallen is de damwand een permanent onderdeel van de constructie.  +
de dijkbewakingsorganisatie inspecteert de dijk, controleert op problemen en mogelijk ontstane schade. De organisatie legt vast waar problemen zich voordoen en prioriteert de risico’s die ontstaan, zodat de water(kering)beheerder adequate maatregelen kan treffen.  +
het dijklichaam bestaat technisch gezien uit de kruin, met aan weerszijde taluds en met inbegrip van eventuele bermen en een vlak gedeelte van een bepaalde breedte aan weerszijden of tot aan de bodem van een naastliggende watergang.  +
Bij afstandsaanduidingen op een waterkering wordt veelal de dijkpaal als referentiepunt gehanteerd - bij dergelijke relatieve afstandsaanduidingen wordt de afstand uitgedrukt in meters ten opzichte van de dichtst bij staande dijkpaal in plaats van ten opzichte van het nulpunt van de waterkering.  +
vanuit de drainageput wordt het verzamelde water weggepompt, wordt bijvoorbeeld gebruikt bij het leegzetten van een tank  +
het gaat hierbij om de locatie van de pomp  +
afhankelijk van de grondwaterstand, het bodemvochtgehalte en de weersomstandigheden kan het oppervlaktewaterpeil op elk gewenst moment worden ingesteld op een waarde tussen de vastgestelde boven en ondergrens. Het is een anticiperend peilbeheer.  +
f
het waterschap spreekt van een flauw talud als de taludhelling 1:3 of flauwer is. Door het geleidelijk oplopend talud komen alle natuurlijke overgangszones voor en wordt een zo groot mogelijke soortenrijkdom verwacht. In vergelijking met een plasberm zorgt een flauwe oever voor meer verschillende oeverzones zoals drassige zones, die van belang zijn voor moerasvegetatie. Bij een flauw talud ontstaat daardoor een gelijkere verdeling tussen water- en oevervegetatie. Deze drassige zones ontbreken bij een plasberm vanwege de abrupte overgang van nat naar droog.  +
onder invloed van neerslag, verdamping, kwel en wegzijging kan het peil fluctueren binnen deze marges. Het water wordt afgevoerd wanneer het waterpeil de bovengrens overschrijdt. Het waterschap laat water in, wanneer het waterpeil zakt tot onder de ondergrens. Er wordt dus niet gestuurd op grondwaterstanden zoals bij dynamisch peilbeheer.  +
het is het grondwater dat als eerste wordt aangetroffen bij graaf- en boorwerkzaamheden.  +
in deze uitgraving wordt bijvoorbeeld zand aangebracht als dragend lichaam voor een aan te brengen verharding, bijvoorbeeld voor: wegen, nutsleidingen of kabels.  +
voor oppervlaktewater zijn fysische eigenschappen zoals zuurstof, temperatuur, doorzicht, zoutgehalte, zuurtegraad van belang. Voor chemische eigenschappen zijn dit bijvoorbeeld nutriënten, microverontreinigingen, zware metalen, medicijnresten en pesticiden.  +
g
een gebiedsvisie wordt ook een raamwaterplan genoemd. In het plan is op hoofdlijnen beschreven welke opgave in het watersysteem de komende jaren in deelplannen aangepakt gaan worden om het waterbeheer robuust, duurzaam en toekomstbestendig in te richten. Daarbij wordt vaak een conserverend peilbesluit genomen, waarbij de praktijksituatie wordt vastgesteld.  +
er zijn heel veel verschillende soorten gemalen, voor diverse doeleinden.  +
gedurende deze nattere winterperiode is het verrichten van werkzaamheden aan primaire waterkeringen of zomerkaden niet of slechts beperkt toegestaan.  +
het gaat hier om onderhoud dat conform de legger wordt uitgevoerd. Bij watergangen gaat het om het verwijderen van voorwerpen, begroeiing, materialen en stoffen die de afvoer, aanvoer en/of berging van water hinderen. Bij waterkeringen gaat om het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering. Begroeiingen die schadelijk zijn voor de instandhouding van de waterkering, moeten worden verwijderd.  +
(de 2% golfoploop wordt door 2% van de golven overschreden)  +
water dat zich in een grondformatie bevindt en dat daaruit gewoonlijk kan worden gewonnen.  +
in natuurgebieden, zoals Natura 2000-gebieden, kan een grondwateronttrekking verdroging veroorzaken. Om deze gebieden te beschermen kan in of in de nabijheid van deze gebieden extra regelgeving gelden, bijvoorbeeld voor een grondwateronttrekking. Het waterschap legt in de Keur vast welke gebieden dit zijn. Deze watergangen zijn onder andere weergegeven op kaart 18B van de Keur.  +
de grondwaterstand varieert door het jaar heen onder invloed van neerslag en verdamping en is over het algemeen in de winter hoger (door een neerslagoverschot) en in de zomer lager (door een verdampingsoverschot).  +
h
Het verhoogde middengedeelte gaat in de regel over een waterkering of een (stroom)scheiding heen. De constructie laat dan toe dat een zekere watermassa zich volgens de wet van de communicerende vaten laat verplaatsen tussen wederzijds gelegen wateren. Dit wordt in gang gezet met een vacuümpomp.  +
vroeger waren dit de voornaamste ingelanden van het waterschap. In kleine waterschappen was het vroeger mogelijk om alle ingelanden bijeen te roepen voor het nemen van een besluit. Werd het waterschap te groot daarvoor, dan werden hoofdingelanden ingesteld om de ingelanden te vertegenwoordigen.  +
bij het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft deze een eigen portefeuille met onderwerpen en een eigen geografisch aandachtsgebied.  +
Een hydro-object is dat deel van het waterstaatswerk dat is afgebakend op één of meerdere vrij te kiezen kenmerken. Bij deze vrij te kiezen kenmerken valt te denken aan: *een grote wijziging in het profiel *een knooppunt tussen...... *een peilscheidend kunstwerk  +
i
https://data-hdsr.opendata.arcgis.com/ In dit portaal staat data die vrijelijk beschikbaar is en bijvoorbeeld gebruikt kan worden in andere systemen.  +
inkassing heeft meestal betrekking op een waterkering.  +
het hoger gelegen gebied betreft vaak een boezemwater en het lager gelegen gebied een polder.  +
in het verleden gebruikt als krijgstactiek om de opmars van een vijand te bemoeilijken, bijvoorbeeld de Hollandse Waterlinie. Tegenwoordig onder andere gebruikt om wateroverlast te voorkomen bij bijvoorbeeld hevige regenval of hoogwater.  +
in Nederland is één i.e. gelijk aan 54 gram BZV. De EU hanteert voor het zelfde begrip 60 gram BZV. Ook het afvalwater van bedrijven wordt in deze maat uitgedrukt. Voor bedrijfsafvalwater wordt in Nederland uitgegaan van 136 gram CZV per dag.  +
k
een kanosteiger staat ook vaak lager boven het water om het in- en uitstappen te vergemakkelijken.  +
deze beschermingsmethode kan op twee manieren worden uitgevoerd. Actieve kathodische bescherming wordt gerealiseerd door opgedrukte stroom. Het te beschermen metaal wordt aan een gelijkstroombron gekoppeld die door middel van een hulpelektrode, die als anode zal fungeren, een beschermingsstroom naar het te beschermen metaal stuurt. Passieve kathodische bescherming is een galvanische reactie tussen twee verschillende metalen, waarbij het te beschermen metaal wordt verbonden met een minder edel metaal. Het minst edele metaal lost bij dit proces op. Dit wordt ook wel opofferingsanode genoemd.  +
Voorbeeld van gebruik: buitenkruinlijnen, teenlijnen etc.  +
Aquo hanteert de term "waterkerende hoogte" met een afwijkende definitie "maximale waterstand, exclusief golfeffect, die door een constructie kan worden gekeerd gedurende langere tijd (72 uur)".  +
Met de komst van de omgevingswet op 1 januari 2024 is dit instrument vervangen door de [[Id-02f8587e-2bb9-59a2-8ef5-c94ed956a3ea|waterschapsverordening]]  +
bij klei-op-veen-bodems is veen het meest kwetsbaar, klei het minst.  +
de bovenkant van een dijklichaam.  +
dit betreft onder andere monumentale bebouwing, door eerdere zetting beschadigde bebouwing en op staal of koeienhuid gefundeerde bebouwing in veengebieden, of bebouwing in gebieden met slecht/minimaal voorbelaste bodem (oudere bebouwing in binnensteden). Aard van de kwetsbaarheid: SBR-3: monumentale bebouwing of door eerdere zetting al beschadigde bouwwerken. SBR-2: op staal gefundeerde bebouwing, niet monumentaal en die in goede staat verkeren (zonder zettingschade).  +
l
dit is een natuurlijker peil dan het veel gehanteerde (hoog) zomer- en (laag) winterpeil.  +
m
eenvoudig gezegd de bovenkant of oppervlak van het natuurlijk of aangelegd terrein. Bijvoorbeeld het grasland in een polder.  +
het gevolg van een maalstop is dat er plaatselijk (meer) wateroverlast kan ontstaan. Een maalstop wordt ingesteld als bijvoorbeeld een boezemkade dreigt door te breken. Door het water uit de polder niet langer op de boezem af te voeren, wordt de boezemkade minder belast.  +
een mantelbuis wordt gebruikt bij bijvoorbeeld een doorvoer onder of door een obstakel, zoals een muur, fundering, verkeersweg of watergang. Op deze manier is het mogelijk de kabels en leidingen aan te brengen of bij onderhoud te vervangen, zonder dat het obstakel behoeft te worden afgebroken of verwijderd.  +
Wordt gebruikt om metingen, of afgeleide waarden daarvan, die zijn gekoppeld aan een locatie vast te leggen. Een kernachtige eenduidige aanduiding van een plaats waar gemeten wordt, zodanig geformuleerd dat voor direct betrokkenen duidelijk is waar deze locatie zich bevindt. Op een tot een meetlocatie behorend meetpunt wordt daadwerkelijk een meting verricht. Van deze meting kan, indien geautomatiseerd, de meetwaarde worden doorgegeven aan de apparatuur van de meetlocatie.  +
de milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een omgevingsvergunningsprocedure. [https://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/mer/ Bron: https://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/mer/]  +
een zeilschip dat de motor gebruikt wordt gelijkgesteld met een motorschip.  +
n
er is dus geen bovengrens of ondergrens.  +
zitten er bijvoorbeeld veel padden in het water, dan wordt niet in een keer al het riet weggehaald, maar blijft er altijd wat riet staan, zodat de padden hun schuilplek voor vogels behouden.  +
een natuurvriendelijke oever is een door de mens ingerichte oever waarbij ontwikkeling van natuur, landschap en ecologie expliciet wordt gestimuleerd.<br />Natuurvriendelijke oevers worden aangelegd om de ecologische toestand van watergangen te verbeteren en hebben dus nagenoeg altijd de hoofdfunctie ecologie. Daarnaast kan het ook een duurzame oplossing zijn om afkalving tegen te gaan, waarbij planten zich verankeren in de grond en daarmee zorgen voor stabiliteit. Door de flauwe gradiënt en wortelende planten is de oever bestendiger tegen golfslag, peilfluctuatie en intrapping zonder dat een constructie wordt toegepast. In vaarwegen of wateren met harde stroming kiest het waterschap er soms voor om een onderwaterbeschoeiing toe te passen die zorgt dat de natuurvriendelijke oever juist wordt beschermd. Een voordeel is dat een natuurvriendelijke oever relatief onderhoudsarm is met een gemiddelde maaifrequentie van 1x per 3 á 4 jaar.<br/><br/>Binnen HDSR worden twee typen natuurvriendelijke oevers onderscheiden; een [[Id-2ba2a548-2de2-cded-7c84-0e2c1c356b70|plasberm]] en een [[Id-91951137-8134-e262-c35d-5118e9b536bc|flauwe oever]].  +
Het beheer van bruggen en sluizen kan zowel de verantwoordelijkheid zijn van de nautisch beheerder als van de wegbeheerder (Rijkswaterstaat, provincies, gemeenten).  +
HDSR heeft de definitie uit het Invoeringsbesluit Omgevingswet iets anders verwoord. Die luidt "een ander oppervlaktewaterlichaam dan een oppervlaktewaterlichaam dat is aangewezen en begrensd in bijlage II van de waterschapsverordening."  +
het is een object dat in of op de waterkering aanwezig is, maar geen rol speelt in de functie en sterkte van de waterkering. Hierbij moet gedacht worden aan kabels en leidingen; bomen en begroeiing; bouwwerken en woningen.  +
o
het gedeelte boven het laagste streefpeil van het water tot de insteek (bovenrand) van het oevertalud (oeverhelling) de (droge) oever(zone) wordt genoemd. Vaak is sprake van oeverplantengroei in het water, vooral wanneer een deel van het water langs de waterkant ondiep is. In dat geval wordt vaak van een 'natte' oever(zone) gesproken, met name bij natuurvriendelijke oevers.  +
toestemming om bepaalde activiteiten uit te voeren in je leefomgeving.  +
het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden maakt onderscheid in [[Id-31ec9118-613c-bc58-74c9-683c150b1467|gewoon onderhoud]] en [[Id-b0b139cf-5dae-6ac0-83c3-a341f120191c|buitengewoon onderhoud]]. Bij het gewoon onderhoud gaat het om het uitvoeren van klein onderhoud om het waterstaatswerk te kunnen laten functioneren. Bij buitengewoon onderhoud om groot onderhoud om het waterstaatswerk in stand te houden.  +
het moment om te baggeren is in ieder geval bereikt wanneer de bagger is aangegroeid tot op of boven de zogenaamde minimale diepte. Zowel onderhoud als minimale diepte zijn vastgelegd in deze Keur of in een legger.  +
dit pad moet gebruikt kunnen worden voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan een waterstaatswerk, zoals baggeren en maaien.  +
de onderhoudsplicht ligt veelal vast op basis van zakelijk recht. Derhalve kan de onderhoudsplicht worden afgeleid uit kadastrale gegevens en hoeft dus niet altijd afzonderlijk te worden vastgelegd. De hoofdelijke onderhoudsplicht kan ook als overige vergunning worden opgeslagen in de vergunningenstructuur.  +
in peilgebieden met een zomerpeil en winterpeil komt dit overeen met het winterpeil.  +
bij opbarsten wordt de bodem van de watergang omhoog gedrukt. Dit kan gebeuren als de druk van het grondwater onder de bodem heel hoog is.  +
de definitie van oppervlaktewaterlichaam is door middel van de Invoeringswet Waterwet in de Waterwet opgenomen. De aanvankelijke definitie is daarmee aangepast. Naast de waterbodem en oevers, maken ook op de grond van de Waterwet uitdrukkelijk aangewezen drogere oevergebieden onderdeel uit van een oppervlaktewaterlichaam.  +
de definitie wijkt af van Aquo omdat bij HDSR zomerkades hier niet onder vallen.  +
bv water dat over de kruin van de dijk het achterland in loopt  +
p
het peilbesluit bestaat uit een tabel met waterpeilen, een peilbesluitkaart en een toelichting.  +
peilregelend zijn deze kunstwerken: afsluitbare duiker, afsluiter, gemaal, inlaat, inlaatduiker, overlaat, sluis, stuw, stuwende duiker en vispassage.  +
bijvoorbeeld een schot of een dam die niet uit aarde of zand bestaat.  +
een pig is een rubberen mol.  +
bij waterkeringen is piping het verschijnsel dat onder een waterkering een holle pijpvormige ruimte ontstaat doordat het erosieproces van een zandmeevoerende wel niet stopt.  +
een plasberm maakt onderdeel uit van een waterloop en wordt aangelegd om de biodiversiteit van een oever te vergroten bijvoorbeeld door de groei van (water)planten. De hoogte van de plasberm ligt enigszins onder het waterpeil van de waterloop, waardoor deze het gehele jaar overwegend nat is. De plasberm kan daarnaast dienen als vispaaiplaats en als nestelgebied voor watervogels. Onderscheid wordt gemaakt in diepe en ondiepe plasbermen. De arbitraire grens ligt rond de 40 tot 50 cm waterdiepte.<br/ > <br /> In vergelijking met een flauwe oever is een plasberm gericht op een groter nat profiel waardoor er meer waterplanten zullen ontwikkelen. Bovendien ontbreken drassige zones vanwege de abrupte overgang van nat naar droog.  +
in het veld kunnen peilgebieden anders zijn ingericht dan in het peilbesluit is vastgesteld.  +
het gaat hierbij om het in kaart brengen van bodemobstakels, het is niet de bedoeling dat andere werkzaamheden uitgevoerd worden.  +
een projectbesluit is een instrument voor waterschappen, provincies en het Rijk. Het projectbesluit is bedoeld om complexe projecten met een publiek belang mogelijk te maken. Bijvoorbeeld de aanleg of uitbreiding van een snelweg of de versterking van een primaire waterkering.  +
op peildatum 23-01-2024 was [https://www.sikb.nl/doc/AS2000/Protocol_2001_v6_0_20180201.pdf versie 6.0] de actuele versie. De SIKB, Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, is een netwerkorganisatie waarbinnen overheid en bedrijfsleven samen praktijkgerichte kwaliteitsrichtlijnen maken voor bodem, water, archeologie, bodembescherming en datastandaarden.  +
op peildatum 23-01-2024 was [https://www.sikb.nl/doc/AS2000/Protocol_2001_v6_0_20180201.pdf versie 4.1] de actuele versie. De SIKB, Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, is een netwerkorganisatie waarbinnen overheid en bedrijfsleven samen praktijkgerichte kwaliteitsrichtlijnen maken voor bodem, water, archeologie, bodembescherming en datastandaarden.  +
r
zwemwater valt niet onder recreatief water. Zwemwater wordt nauw gemonitord en op de waterkwaliteit wordt gerapporteerd. Gebruikers mogen er van uit gaan dat zwemwater gezond is om in te zwemmen, tenzij een (tijdelijk) zwemverbod is afgekondigd. Bij recreatief water is die verplichting er niet. Het water zou op zich gezond genoeg moeten zijn om er in te kunnen zwemmen, maar garantie is er niet.  +
Voorbeeld van gebruik: punt op de kaart van oud stelsel, dijkpalen, raaipalen  +
door Gedeputeerde Staten wordt vastgesteld welke niet-primaire waterkeringen worden aangemerkt als regionale kering en aan welke criteria de regionale keringen dienen te voldoen. Deze keringen bieden overwegend bescherming tegen overstroming vanuit binnenwater.  +
Amersfoort heeft als "vals" nulpunt de coördinaten X = 155000 en Y = 463000 gekregen. Omdat het nulpunt in de buurt van Parijs ligt, wordt deze projectie ook wel aangeduid als "Parijse coördinaten". De waarden van het nulpunt zijn zo gekozen dat in Nederland alle Y-coördinaten groter zijn dan de X-coördinaten en dat alle waarden positief zijn. Dit voorkomt het maken van vergissingen.  +
Voor het waterschap zijn in principe alleen de riooleindgemalen interessant waar overdracht van afvalwater plaatsvindt naar een stelsel dat onder beheer van dit waterschap is.  +
het water dat door de wc, de gootsteen, de wasbak en het doucheputje wegspoelt komt via het riool uiteindelijk uit bij de zuiveringsinstallatie. Daar wordt het stap voor stap schoongemaakt. Het schone water vloeit naar de sloot. Wat we overhouden is energierijk rioolslib. Dit vergisten we tot biogas en zetten we om in elektriciteit. Daarmee voorziet het waterschap in 30% van de energiebehoefte van de rioolwaterzuivering (Proces waarbij afvalwater van huishoudens en bedrijven wordt schoongemaakt, waarna het gereinigde water op het oppervlaktewater wordt geloosd).  +
s
"schade leidingen" is een interne registratie van het waterschap.  +
de definitie komt overeen met de definitie in in artikel 1.01, onder A, onderdeel 1o, van het Binnenvaartpolitiereglement  +
het schouwpeil is gelijk aan het onderpeil in peilgebieden met een zomer- en winterpeil en in peilgebieden in de Vinex-locatie Leidsche Rijn met een flexibel peilbeheer. Het schouwpeil is in overige gebieden gelijk aan het gemiddelde van het onderpeil en bovenpeil. Als uit het peilbesluit geen bovenpeil afgeleid kan worden, dan geldt het onderpeil en andersom.  +
wanneer deze sloten niet worden onderhouden, ontstaan er meestal problemen. Vaak is dit wateroverlast, of juist het tegenovergestelde, watertekort. De eigenaren van gronden die langs de sloot liggen, moeten de sloten eenmaal per jaar - in het najaar - schoonmaken. Elk najaar controleert het waterschap of de sloten goed schoon zijn. Dit noemt men schouwen en de sloten heten daarom schouwsloten.  +
vooral door watertransport afgezet, anorganisch en organisch materiaal. Deze kan bestaan uit klei, loss, grind, zand, kiezels, stenen.  +
het afval(water) gaat direct van het huis naar de tank.  +
Sifons worden aangelegd als een gebied met eenzelfde peil wordt doorsneden door een watergang met een ander, afwijkend peil. Ook worden dit soort constructies gemaakt om het water van de ene waterloop in het gebied vast te houden, bijvoorbeeld als het water van een beek van een betere samenstelling is dan het water van een kanaal. De constructie wordt meestal van beton gemaakt. Het kan over een constructie gaan van een meter in doorsnede en een lengte van vijftig meter. n principe bestaat een sifon uit afzonderlijke duikers die op zichzelf ook kunstwerken zijn. De vastlegging van de kenmerken van een sifon kan dan ook plaatsvinden op het niveau van de afzonderlijke duikers. Sifon is dan een samengesteld object. De bindende factor voor deze kunstwerken wordt dan verzorgd door de gegevenselementen Identificatie kunstwerk (is component van), identificatie kunstwerk (aangrenzend bovenstrooms) en identificatie kunstwerk (aangrenzend benedenstrooms).  +
een sleufbemaling kenmerkt zich door voortgang van de grondwateronttrekking; het opschuiven (verplaatsen) in de loop van de tijd.  +
Het is een bewegwijzerd knooppuntennetwerk voor sloepvaren en andere boten die passen binnen de dimensionering van de wateren die deel uitmaken van het sloepennetwerk.  +
Afsluitbare waterkering tussen twee waterbekkens met verschillend niveau. Een sluis kan dienen om water uit het bekken met de hogere waterstand door te laten of het verschil in waterstand te handhaven. De profielverdediging van de sluis aan de bovenstroomse en benedenstroomse zijde wordt, indien van toepassing, afzonderlijk opgegeven. De koppeling tussen de diverse kunstwerken vindt plaats via de gegevenselementen identificatie kunstwerk (aangrenzend bovenstrooms) en identificatie kunstwerk (aangrenzend benedenstrooms). Identieke naast elkaar gelegen sluizen worden als afzonderlijk kunstwerk beschreven. Alleen met behulp van het gegevenselement Aantal identieke sluizen naast elkaar wordt deze situatie vorm gegeven.  +
volgens Aquo zou elke steiger een afmeerfunctie moeten hebben. Dit is voor HDSR te beperkt. Een steiger kan ondersteund worden met palen die al dan niet in het water staan. Een steiger die niet boven het water uitsteekt, wordt ook wel een vlonder genoemd.  +
het potentiële peil kan gemeten worden in een peilbuis die geplaatst is op een bepaalde diepte in een watervoerend pakket, of is de waar te nemen hoogte waar het grondwater zou staan als men een put op die diepte zou slaan. In de onverzadigde zone komt deze overeen met de afstand tussen het tensiometerpeil, gemeten in het beschouwde punt, en het referentieniveau ten opzichte waarvan de plaatshoogte is bepaald.  +
een stuw die niet regelbaar is, wordt ook wel eens "overlaat" genoemd of soms zelfs "vaste overlaat".  +
GWSW hanteert de volgende definitie: rioolput voorzien van schot met opening om de bergingscapaciteit van het bovenstroomse rioolstelsel te benutten.  +
t
de helling van een talud wordt weergegeven als de verhouding hoogte : aanleg (ofwel de tangens van de helling), waarbij voor de hoogte meestal één wordt aangehouden.  +
een traject kan gezien worden als een ‘lijn van objecten’, denk aan watergangen en waterkeringen. In een traject kan een complex liggen.<br/>Dit begrip wordt gebruikt in het assetmanagement van het waterschap.  +
v
veelal ontstaan tijdens moerasachtige omstandigheden.  +
een gebied wordt als verdroogd aangemerkt als aan dat gebied een natuurfunctie is toegekend en de grondwaterstand in het gebied onvoldoende hoog is, dan wel de kwel onvoldoende sterk om bescherming van de karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden, waarop de functietoekenning is gebaseerd, te waarborgen. Een gebied met een natuurfunctie wordt ook als verdroogd aangemerkt als ter compensatie van een te lage grondwaterstand water van onvoldoende kwaliteit moet worden aangevoerd.  +
het verval is dus het verschil in waterhoogte tussen twee knooppunten van een vak op een bepaald tijdstip.  +
het is een kade die van nature hoger ligt, bijvoorbeeld een boezem- of polderkade of land- of peilscheiding. Dat kan zijn in een hoger gelegen gebied waarachter de feitelijke polder ligt. Het kan ook zijn dat het gaat om een brede weg langs het water waarin een theoretisch profiel van een waterkering is gedefinieerd. Over het algemeen is een verheelde kering een regionale of overige waterkering.  +
verzilting ontstaat als gevolg van opkwellend zout grondwater of indringing van zeewater via het oppervlaktewatersysteem.  +
Het project is een initiatief van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, gemeente Utrecht en adviesbureau OAK. De visdeurbel is actief in de periode dat de vismigratie op gang komt maar de sluis nog niet regelmatig open gaat voor het bootverkeer. Website: [https://visdeurbel.nl/ https://visdeurbel.nl/]  +
een vispassage is een waterbouwkundig object dat als doel heeft vissen toegang te geven tot een door een dijk, stuw, dam of sluis ontoegankelijk geworden gebied.  +
visrecht houdt het volgende in: * het te water brengen, te water hebben, het lichten of ophalen van vistuigen alsmede het op enigerlei andere wijze pogen om vis uit het water te bemachtigen; * het uitzetten en uitzaaien van vis. Onder vis wordt verstaan: de 128 soorten vissoorten, schaal- en schelpdieren die door de Minister van EL&I zijn aangewezen. Het visrecht is voorbehouden aan de visrechthebbende. Dit is: * de eigenaar van de grond onder het water; * de eigenaar van een heerlijk visrecht; * of degene die het visrecht huurt van de eigenaar.  +
een vlonder wordt vaak ook een steiger genoemd, ook wanneer deze niet uitsteekt over het water.  +
w
Voorbeeld van gebruik: damwand, diepwand, keerwand, kademuur  +
bedrijven gebruiken oppervlaktewater soms als koelwater. Na gebruik loost het bedrijf het dan verwarmde water weer in het oppervlaktewater. De warmtevracht is afhankelijk van de lozingssnelheid en het temperatuurverschil tussen het koelwater en het oppervlaktewater.  +
bron: Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water; [https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A32020L2184 https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A32020L2184].  +
In Nederland zijn dit onder andere Rijkswaterstaat en de waterschappen.  +
na het aflopen van het waterbeheerplan voor de periode 2016-2021 heeft het waterschap een [[Id-a3f7d804-3629-05a1-165d-01a07a4aa49e|waterbeheerprogramma]] opgesteld. Het oude waterbeheerplan, Waterkoers 2016-2021, is terug te vinden op [https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR466708/1 https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR466708/1].  +
bekijk de [https://hdsr.foleon.com/waterbeheerprogramma/stroomopwaarts/welkom/ digitale versie] en de officiële versie op [https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR675058/1 https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR675058/1]  +
een hogere of grotere waterbezwaarlijkheid betekent een grotere kans op nadelige effecten. Nadelige effecten die kunnen optreden, zijn gebaseerd op intrinsieke stofeigenschappen als: toxische effecten (acuut of chronisch), mutagene of carcinogene effecten, reprotoxische effecten of bio-accumulatie, het langdurig voorkomen van slecht afbreekbare stoffen in het aquatische milieu. Om de waterbezwaarlijkheid te kunnen bepalen maken bevoegd gezag en initiatiefnemer gebruik van de Algemene BeoordelingsMethodiek (ABM). De ABM kent 4 categorieën van aflopende waterbezwaarlijkheid: Z, A, B en C.  +
in Aquo als begrip "waterkeringsterkte".  +
voorbeelden zijn een coupure, dam, dijk, sluis en een stuw.  +
het Nationaal Bestuursakkoord Water bepaalt dat de waterbeheerders hun watersystemen in 2015 op orde dienen te hebben en vervolgens te houden richting 2050.  +
hier worden dus geen overstromingen als gevolg van een dijkdoorbraak mee bedoeld. Het Programma Omgaan met Wateroverlast is belast met de uitvoering hiervan.  +
het gaat hierbij niet om overstromingen als gevolg van bijvoorbeeld een dijkdoorbraak.  +
de kaart geeft bijvoorbeeld aan waar zoekgebieden voor waterberging zijn. De waterpraatkaart bestaat uit een overzichtskaart en drie deelkaarten voor (1) het veenweidegebied, (2) stedelijk middengebied en (3) Kromme Rijngebied & Utrechtse Heuvelrug. De kaart is op 7 maart 2023 vastgesteld door het college.  +
eigenaren van huizen of ander onroerend goed krijgen naast de ingezetenenomslag ook de waterschapsomslag opgelegd. Deze belasting komt ten goede aan de zorg voor de waterkwantiteit en de zorg voor de waterkeringen. De WOZ-waarde van het onroerende goed dient als uitgangspunt voor de berekening van de hoogte van de aanslag. Dit geldt ook voor glastuinbouwbedrijven. Voor grond waar niet op gebouwd is, is het aantal hectare uitgangspunt.  +
in vergunningen voor grondwateronttrekkingen bepaalt de provincie in welk watervoerend pakket de onttrekking mag plaatsvinden. Bij de toedeling van onttrekkingen over de verschillende pakketten speelt het beoogde gebruiksdoel van het water een belangrijke rol. Onttrekkingen ten behoeve van beregening of koude- en warmte-opslagsystemen worden bij voorkeur in ondiepe watervoerende pakketten gesitueerd, terwijl waterwinning voor drinkwater of de voedings- en genotmiddelenindustrie in de dieper gelegen watervoerende pakketten plaatsvindt. Reden is dat de verontreiniging vanaf het maaiveld komt, waardoor de diepe watervoerende pakketten minder risico lopen op verontreiniging dan de ondiepe.  +
voor de Keur relevante voorbeelden zijn windbemalinginstallaties, gemalen, steigers, oeverbescherming, duikers, dammen, drijfbalken, roosters en waterkerende werken in waterkeringen, inclusief schotbalken en andere afsluitmiddelen.  +
de winterperiode loopt meestal van september tot april.  +
z
als de rivier hogere afvoeren te verwerken krijgt, stijgt het rivierpeil en overstroomt de zomerkade; op dat moment worden de uiterwaarden overstroomd en moet de primaire waterkering (winterdijk) de rivier in de bedding houden.  +
de zomerperiode loopt meestal van april tot september.  +
de zone waterstaatswerk omvat de gehele waterkering inclusief de binnen- en buitendijkse zones die van belang zijn om de waterkerende functie van de waterkering te waarborgen.<br/></br/>NB: de wet heeft het mogelijk over waterstaatswerkzone.  +
als zwelklei water opneemt, wordt het volume groter en de massa klei zwelt daardoor op. Hiermee kan een waterdichte afdichting worden gerealiseerd. [[Id-b2332b07-bd85-a30c-5a01-43aabbbe2ad8|Bentoniet]] is een voorbeeld van zwelklei.  +
oppervlaktewater waar, naar verwachting van de bevoegde autoriteit, een groot aantal mensen zal zwemmen, en waar zwemmen niet permanent verboden is of waarvoor geen permanent negatief zwemadvies bestaat. Zij is niet van toepassing op: <br/> a) zwembaden en gezondheidsbaden; <br/> b) ingesloten wateren die behandeld worden, of gebruikt worden voor therapeutische doeleinden; <br/> c) kunstmatig gecreëerde, van het oppervlaktewater en het grondwater gescheiden ingesloten wateren. <br/> Bron: [https://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/internationaal/eu-regelgeving/virtuele-map-eu/zwemwaterrichtlijn/ zwemwaterrichtlijn]<br /> In Utrecht zijn ruim twintig officiële zwemplaatsen in open water. De provincie Utrecht houdt daar toezicht op de zwemwaterkwaliteit. Het waterschap verricht hiervoor de metingen.  +