Eigenschap:Toelichting (nl)

Kennismodel
:
Type eigenschap
:
Tekst
Deze datatypespecificatie wordt genegeerd; de specificatie uit de externe vocabulaire krijgt voorrang.
Geldige waarden
:
Meerdere waarden toegestaan
:
Nee
Weergave op formulieren
:
Tekstvak
Initiële waarde
:
Verplicht veld
:
Nee
Toelichting op formulier
:
dit is een toelichting.
Subeigenschap van
:
Geïmporteerd uit
:
Formatteerfunctie externe URI
:

Klik op de button om een nieuwe eigenschap te maken:


nl

Showing 100 pages using this property.
A
Algemeen Nederlands Woordenboek  +
In het Activiteitenbesluit staan milieuregels van het Rijk. Alle bedrijven die een 'inrichting' zijn, vallen eronder.  +
begrippen die uit de Aquo thesaurus komen.  +
Het Assetteam Kunstwerken van de afdeling Waterbeheer.  +
Het Assetteam Watergangen van de afdeling Waterbeheer.  +
Het Assetteam Waterkeringen van de afdeling Waterbeheer.  +
B
In het beheerregister legt het waterschap de gegevens vast die relevant zijn voor het beheer van het watersysteem en het zuiveren van afvalwater voor zover dit een ruimtelijke context heeft.  +
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In het Bkl staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden.  +
C
een begrip uit de CB-NL  +
De binnen- of rivierscheepvaart is in Europa opgedeeld in CEMT-klasses om de afmetingen van vaarwegen in West-Europa op elkaar af te stemmen. De klasse-indeling is in 1992 bepaald door de Conférence Européenne des Ministres de Transport (vandaar de term CEMT-klasse). Per klasse zijn de maximale afmetingen van het schip vastgelegd. Hiermee wordt meteen duidelijk welke bruggen al dan niet ondervaarbaar zijn en welke kanalen en rivieren al dan niet bevaarbaar zijn vanwege diepgang en manoeuvreerbaarheid. De indeling loopt van 0 t/m VIIa. De genoemde namen van het soort schip zijn ontleend aan het grootste schip waarvoor de afmetingen van de vaarweg geschikt zijn.  +
CMS is het Content Management-Systeem van HDSR en wordt gebruikt voor internet en intranet. CMS gebruikt de publieksvriendelijke toelichting van een begrip.  +
CROW is een Nederlandse stichting die zich opstelt als kennisinstituut voor infrastructuur, openbare ruimte, verkeer en vervoer, en werk en veiligheid. CROW houdt zich daarnaast bezig met aanbesteden en contracteren. (bron: wikipedia)  +
D
Damo is het datamodel van het waterschapshuis zoals dat door de waterschappen wordt gebruikt.  +
G
de GHG is te raadplegen met de [https://gis.provincie-utrecht.nl/Geocortex/WebViewer/?app=e691e7d6b6d348b1a331dd5d298ac85c grondwaterkaarten van de provincie Utrecht] of via [https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen/kaart het Dinoloket].  +
de GHS kan statistisch berekend worden via de ondergrondgegevens aan de hand van beschikbare grondwatermonitoring in [https://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens het Dinoloket].  +
de GLG is te raadplegen met de [https://gis.provincie-utrecht.nl/Geocortex/WebViewer/?app=e691e7d6b6d348b1a331dd5d298ac85c grondwaterkaarten van de provincie Utrecht] of via [https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen/kaart het Dinoloket].  +
de GLS kan statistisch berekend worden via de ondergrondgegevens aan de hand van beschikbare grondwatermonitoring in [https://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens het Dinoloket].  +
De Utrechtse waterpartners zijn de waterschappen Amstel, Gooi en Vecht, Rivierenland, Vallei en Veluwe en Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, drinkwaterbedrijven Oasen, Vitens en Waternet en Rijkswaterstaat Midden-Nederland. Met deze kaart willen deze partijen de dialoog aan met mede-overheden en gebiedspartijen over uitgangspunten en handelingsperspectieven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kaart is een adaptief document en zal door nieuwe inzichten en datasets die beschikbaar komen steeds verder worden verrijkt.  +
H
begrippen die binnen HDSR gedefinieerd zijn.  +
publieksvriendelijke begrippen uit een andere bron dan de definitie, opgesteld door HDSR.  +
het werkgebied bestaat uit het zuidelijk deel van de provincie Utrecht en een klein deel van Zuid-Holland. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) is er voor veilige dijken, schoon oppervlaktewater en droge voeten.  +
een begrip dat het waterschap Hunze en Aa's hanteert  +
I
Begrippenlijst regelgeving leefomgeving De wet- en regelgeving voor de leefomgeving bevat diverse begrippen en juridische termen. In onderstaand overzicht staan enkele algemene begrippen, op alfabetische volgorde.  +
Besluit van 16 september 2020 tot aanvulling en wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Omgevingsbesluit, de intrekking en wijziging van andere besluiten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringsbesluit Omgevingswet)  +
J
''Dutch Law Encyclopedic Dictionary'' van het ''Amo Institute of Sciences'' The Amo Institute of Sciences is a non-governmental online organisation of collaborating academics affiliated with renowned universities in Europe. The Amo Institute is headquartered in the Netherlands Let op: op de gegevens ligt copyright ©2001-2019 Amo Institute of Sciences - All Rights Reserved  +
K
een KRW-oppervlaktewaterlichaam is een 'onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een meer, een waterbekken, een stroom, een rivier, een kanaal, een deel van een stroom, rivier of kanaal, een overgangswater of een strook kustwater'.  +
de Klimaatbestendige Water Aanvoer (KWA) Midden Nederland is een bestaande afspraak tussen vier waterschappen en Rijkswaterstaat. Het gaat naast De Stichtse Rijnlanden om de hoogheemraadschappen van Rijnland, Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard. Met de KWA kan vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek extra zoetwater via het gebied van De Stichtse Rijnlanden naar West-Nederland aangevoerd worden. Dit gebeurt als door droogte en verzilting de normale waterinlaat vanuit de Hollandsche IJssel bij Gouda moet worden stilgelegd. In de oorspronkelijke situatie kon zo circa 7 m³/s via Bodegraven naar West-Nederland worden doorgevoerd. In 2024 zal de capaciteit zijn vergroot tot 15 m³/s. Oorspronkelijk was KWA de afkorting voor Kleinschalige Wateraanvoer. Met de capaciteitsuitbreiding is KWA als afkorting in stand gebleven, maar staat nu voor Klimaatbestendige Water Aanvoer. Het uitbreidingsproject (2020-2024) werd soms KWA+ genoemd om onderscheid te maken met de oorspronkelijke situatie.  +
de [https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32000L0060&from=NL officiële wettekst] van de Kaderrichtlijn Water.  +
N
NEN 6600-1 beschrijft de monsterneming uit stromend afvalwater door steekmonsterneming en met automatische monsternemingssystemen voor fysisch-chemische analyse.  +
Dit document bevat correcties op NEN 6646:2015.  +
Dit correctieblad verschaft duidelijkheid omtrent het vervangen van NVN 7322:1997 door NEN 6966:2005.  +
NEN-EN 12566-1 specifies the requirements for prefabricated septic tanks and ancillary equipment used for the partial treatment of domestic wastewater for a population ≤ 50 PT. Pipes sizes, loads, watertightness, marking and quality control are specified. The following cases are excluded: 1) Septic tanks receiving grey water only; 2) In situ constructed septic tanks.  +
NEN-EN 13284-1 specifies the standard reference method (SRM) for the measurement of low dust concentration in ducted gaseous streams in the concentrations below 50 mg/m3 at standard conditions. This European Standard is primarily developed and validated for gaseous streams emitted by waste incinerators. More generally, it can be applied to gases emitted from other stationary sources, and to higher concentrations. If the gases contain unstable, reactive or semi-volatile substances, the measurement depends on the sampling and filter treatment conditions. This method has been validated in field tests with special emphasis to dust concentrations around 5 mg/m3. The results of the field tests are presented in Annex A.  +
This European Standard describes a method for the determination of suspended solids in raw waters, waste waters and effluents by filtration through glass fibre filters. The lower limit of the determination is about 2 mg/l. No upper limit has been established. Water samples are not always stable which means that the content of suspended solids depends on storage time, means of transportation, pH value and other circumstances. Results obtained with unstable samples should be interpreted with caution. Floating oil and other immiscible organic liquids will interfere (see Annex A). Samples containing more than about 1000 mg/l of dissolved solids can require special treatment (8.6).  +
Specifies two methods for the determination of highly volatile halogenated hydrocarbons using gas chromatography. Section 2 specifies a method for the determination by liquid/liquid extraction of highly volatile halogenated hydrocarbons in drinking water, ground water, swimming pool water, most rivers and lakes and many sewage and industrial effluents. Section 3 specifies a method for the determination of highly volatile halogenated hydrocarbons in drinking water, surface waters and ground water by a static headspace method. In practise, the head-space method is applicable for industrial effluents as a screening method, but in some cases it is necessary to confirm the result by the liquid-liquid extraction method.  +
This International Standard specifies a method suitable for the determination of ammonium nitrogen in various types od waters (such as ground, drinking, surface, and waste waters) in mass concentrations ranging from 0,1 mg/l to 10 mg/l (in the undiluted sample), applying either FIA (Clause 3) or CFA (Clause 4). In particular cases, the range of application may be adapted by varying the operating conditions.  +
This International Standard specifies a method for the determination of dissolved elements, elements bound to particles ("particulate") and total content of elements in different types of water (e.g. ground, surface, raw, potable and waste water) for the following elements: aluminium, antimony, arsenic, barium, beryllium, bismuth, boron, cadmium, calcium, chromium, cobalt, copper, gallium, indium, iron, lead, lithium, magnesium, manganese, molybdenum, nickel, phosphorus, potassium, selenium, silicon, silver, sodium, strontium, sulfur, tin, titanium, tungsten, vanadium, zinc and zirconium. Taking into account the specific and additionally occurring interferences, these elements can also be determined in digests of water, sludges and sediments (for example, digests of water as specified in ISO 15587-1 or ISO 15587-2). The method is suitable for mass concentrations of particulate matter in waste water below 2 g/l. The scope of this method may be extended to other matrices or to higher amounts of particulate matter if it can be shown that additionally occurring interferences are considered and corrected for carefully. It is up to the user to demonstrate the fitness for purpose. Recommended wavelengths, limits of quantification and important spectral interferences for the selected elements are given in Table 1.  +
This International Standard specifies two methods for the determination of mercury in drinking, surface, ground, rain and waste water after appropriate pre-digestion. For the first method (described in Clause 6), an enrichment step by amalgamation of the Hg on, for example, a gold/platinum adsorber is used. For the method given in Clause 7, the enrichment step is omitted. The choice of method depends on the equipment available, the matrix and the concentration range of interest. Both methods are suitable for the determination of mercury in water. The method with enrichment (see Clause 6) commonly has a practical working range from 0,01 μg/l to 1 μg/l. The mean limit of quantification (LOQ) reported by the participants of the validation trial (see Annex A) was 0,008 μg/l. This information on the LOQ gives the user of this International Standard an orientation and does not replace the estimation of performance data based on laboratory-specific data. It has to be considered that it is possible to achieve lower LOQs with specific instrumentation (e.g. single mercury analysers). The method without enrichment (in Clause 7) commonly has a practical working range starting at 0,05 μg/l. The LOQ reported by the participants of the validation trial (see Annex A) was 0,024 μg/l. It is up to the user, based on the specific application, to decide whether higher concentrations are determined by omitting the enrichment step and/or by diluting the sample(s). The sensitivity of both methods is dependent on the selected operating conditions. Another possibility for the determination of extremely low Hg concentrations down to 0,002 μg/l without pre-concentration is the application of atomic fluorescence spectrometry (see ISO 17852). Specific atomicabsorption mercury analysers allow determinations down to 0,010 μg/l without pre-concentration. In general, the determination of trace concentrations of Hg by AAS (or AFS) is dependent on clean operating conditions in the laboratory and on the use of high-purity chemicals with negligible low-Hg blanks.  
Deze norm geeft een methode voor de bepaling van nitriet-(N), nitraat-(N) of de som van beide [nitriet/nitraat-(N)] in verschillende soorten water (zoals grond-, drink-, oppervlakte- en afvalwater) in massaconcentraties van 0,01 mg/l tot 1 mg/l voor nitriet-(N) en van 0,2 mg/l tot 20 mg/l voor nitriet/nitraat-(N), beide in het onverdunde monster. Het toepassingsgebied kan worden gewijzigd door de werkomstandigheden te wijzigen.  +
Dit document stelt de grondslagen vast voor de identificatie en beschrijving van grond en is bedoeld om samen te worden gelezen met ISO 14688-2, dat de basis van de classificatie van die materiaaleigenschappen beschrijft die het meest gangbaar zijn voor grond voor ontwerpdoeleinden. De van belang zijnde kenmerken zouden kunnen verschillen en daarom kunnen voor specifieke projecten of materialen meer gedetailleerde onderverdelingen van de beschrijvende en classificerende termen toepasselijk zijn.  +
Dit document stelt de basisprincipes vast voor de classificatie van de materiaaleigenschappen die het meest worden gebruikt voor grond voor ontwerpdoeleinden. Deze norm is bedoeld om samen te worden gelezen met ISO 14688-1, die regels geeft voor de identificatie en de beschrijving van grond. De van belang zijnde kenmerken zouden kunnen verschillen en daarom kunnen voor specifieke projecten of materialen meer gedetailleerde onderverdelingen van de beschrijvende en classificerende termen van toepasselijk zijn. Als gevolg van verschillen in lokale geologische omstandigheden wordt gebruikgemaakt van werkwijzen die de relevante classificatiecriteria aanscherpen.  +
Specifies the method to extract trace elements from a water sample using aqua regia as a digestion agent. The method is applicable to all types of waters with a suspended solids concentration of less than 20 g/l and a total organic carbon concentration of less than 5 g/l.  +
Specifies the method to extract trace elements from a water sample using nitric acid as a digestion agent. The method is applicable to all types of waters with a suspended solids concentration of less than 20 g/l and a total organic carbon concentration of less than 5 g/l.  +
This International Standard specifies a general method for the determination of volatile organic compounds (VOCs) in water by purge-and-trap isolation and gas chromatography (GC). Annexes A, B and C provide examples of analytes that can be determined using this International Standard. They range from difluorodichloromethane (R-12) up to trichlorobenzene, including all non-polar organic compounds of intermediate volatility. Detection is preferably carried out by mass spectrometry in the electron impact mode (EI), but other detectors may be applied as well. The limit of detection largely depends on the detector in use and the operational parameters. Typically detection limits as low as 10 ng/l 1) can be achieved. The working range typically is up to 100 µg/l. This International Standard is applicable to drinking water, ground water, surface water, seawater and to (diluted) waste water.  +
This part of ISO 15681 specifies flow injection analysis (FIA) methods for the determination of orthophosphate in the mass concentration range from 0,01 mg/l to 1,0 mg/l (P), and total phosphorus by manual digestion in accordance with ISO 6878 [5], [6] for the mass concentration range from 0,1 mg/l to 10 mg/l (P). The range of application can be changed by varying the operating conditions. This part of ISO 15681 is applicable to various types of water (such as ground, drinking, surface, leachate and waste waters). This method is also applicable to the analysis of seawater, but with changes in sensitivity, by adaptation of the carrier and calibration solutions to the salinity of the samples.  +
NEN-EN-ISO 15681-2 specifies continuous flow analysis (CFA) methods for the determination of orthophosphate in the mass concentration range from 0,01 mg/l to 1,00 mg/l P, and total phosphorus in the mass concentration range from 0,10 mg/l to 10,0 mg/l P. The method includes the digestion of organic phosphorus compounds and the hydrolysis of inorganic polyphosphate compounds, performed either manually, as described in ISO 6878 and in References [4], [5] and [7], or with an integrated ultraviolet (UV) digestion and hydrolysis unit. This document is applicable to various types of water, such as ground, drinking, surface, leachate and waste water. The range of application can be changed by varying the operating conditions. This method is also applicable to the analysis of seawater, but with changes in sensitivity by adapting the carrier and calibration solutions to the salinity of the samples. It is also applicable to analysis using 10 mm to 50 mm cuvettes depending on the desired range. For extreme sensitivity, 250 mm and 500 mm long way capillary flow cells (LCFCs) can be used. However, the method is not validated for these two uses. Changes in sensitivity and calibration solutions could be required. Annex A provides examples of a CFA system. Annex B gives performance data from interlaboratory trials. Annex C gives information of determining orthophosphate-P and total-P by CFA and tin(II) chloride reduction.  +
Specifies two methods for the determination of chloride by flow analysis. The two basic methods are covered in separate clauses as follows: - Clause 3: Determination of chloride by flow analysis and photometric detection. - Clause 4: Determination of chloride by flow analysis and potentiometric detection.  +
NEN-EN-ISO 17294-2 specifies a method for the determination of the elements aluminium, antimony, arsenic, barium, beryllium, bismuth, boron, cadmium, caesium, calcium, cerium, chromium, cobalt, copper, dysprosium, erbium, gadolinium, gallium, germanium, gold, hafnium, holmium, indium, iridium, iron, lanthanum, lead, lithium, lutetium, magnesium, manganese, mercury, molybdenum, neodymium, nickel, palladium, phosphorus, platinum, potassium, praseodymium, rubidium, rhenium, rhodium, ruthenium, samarium, scandium, selenium, silver, sodium, strontium, terbium, tellurium, thorium, thallium, thulium, tin, tungsten, uranium and its isotopes, vanadium, yttrium, ytterbium, zinc and zirconium in water (for example, drinking water, surface water, ground water, waste water and eluates). Taking into account the specific and additionally occurring interferences, these elements can also be determined in digests of water, sludges and sediments (for example, digests of water as described in ISO 15587-1 or ISO 15587-2). The working range depends on the matrix and the interferences encountered. In drinking water and relatively unpolluted waters, the limit of quantification (xLQ) lies between 0,002 μg/l and 1,0 μg/l for most elements (see Table 1). The working range typically covers concentrations between several pg/l and mg/l depending on the element and pre-defined requirements. The quantification limits of most elements are affected by blank contamination and depend predominantly on the laboratory air-handling facilities available on the purity of reagents and the cleanliness of glassware. The lower limit of quantification is higher in cases where the determination suffers from interferences (see Clause 5) or memory effects (see ISO 17294-1:2004, 8.2).  +
Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie  +
This International Standard specifies a method using high performance liquid chromatography (HPLC) with fluorescence detection after liquid-liquid extraction for the determination of 15 selected PAH (see Table 1) in drinking and ground water in mass concentrations greater than 0,005 µg/l (for each single compound) and surface waters in mass concentrations above 0,01 µg/l. This method is, with some modification, also suitable for the analysis of wastewater. This method may be applicable to other PAH, provided the method is validated for each case.  +
NEN-EN-ISO 4064-1 applies to water meters used to meter the volume of cold potable water and hot water flowing through a fully charged, closed conduit. These water meters incorporate devices which indicate the integrated volume. This part of ISO 4064 specifies technical characteristics and pressure loss requirements for meters for cold potable water and hot water. It applies to water meters which can withstand: a) a maximum admissible pressure (MAP) equal to at least 1 MPa1) [0,6 MPa for meters for use with pipe nominal diameters (DNs) ≥500 mm]; b) a maximum admissible temperature (MAT) for cold potable water meters of 30 °C; c) a MAT for hot water meters of up to 180 °C, depending on class. In addition to meters based on mechanical principles, this part of ISO 4064 also applies to water meters based on electrical or electronic principles, and to water meters based on mechanical principles incorporating electronic devices, used to meter the volume flow of hot water and cold potable water. It also applies to electronic ancillary devices. As a rule ancillary devices are optional. However, national or international regulations may make some ancillary devices mandatory in relation to the utilization of the water meter.  +
NEN-EN-ISO 5667-3 specifies general requirements for sampling, preservation, handling, transport and storage of all water samples including those for biological analyses. It is not applicable to water samples intended for microbiological analyses as specified in ISO 19458, ecotoxicological assays, biological assays and passive sampling as specified in the scope of ISO 5667-23. This document is particularly appropriate when spot or composite samples cannot be analysed on site and have to be transported to a laboratory for analysis.  +
NEN-EN-ISO 5815-1 specifies the determination of the biochemical oxygen demand of waters by dilution and seeding with suppression of nitrification after 5 d or 7 d incubation time. It is applicable to all waters having biochemical oxygen demands usually between 1 mg/l and 6 000 mg/l. It applies particularly to waste waters but also suits for the analysis of natural waters. For biochemical oxygen demands greater than 6 000 mg/l of oxygen, the method is still applicable, but special care is needed taking into consideration the representativeness of subsampling for preparation of the dilution steps. The results obtained are the product of a combination of biochemical and chemical reactions in presence of living matter which behaves only with occasional reproducibility. The results do not have the rigorous and unambiguous character of those resulting from, for example, a single, well-defined, chemical process. Nevertheless, the results provide an indication from which the quality of waters can be estimated.  +
This part of ISO 5815 specifies determination of the biochemical oxygen demand (BOD) of waters of undiluted samples. It is applicable to all waters having biochemical oxygen demands greater than or equal to 0,5 mg/l of oxygen (the limit of determination) and not exceeding 6 mg/l of oxygen. The results obtained are the product of a combination of biochemical and chemical reactions. They do not have the rigorous and unambiguous character of those resulting from, for example, a single, well-defined, chemical process. Nevertheless, they provide an indication from which the quality of waters can be estimated. The test can be influenced by the presence of various substances. Those which are toxic to microorganisms, for example bactericides, toxic metals or free chlorine, inhibit biochemical oxidation. The presence of algae or nitrifying microorganisms can produce artificially high results. In these situations a modification of the method may be necessary.  +
This International Standard specifies methods for the determination of - orthophosphate (see Clause 4); - orthophosphate after solvent extraction (see Clause 5); - hydrolysable phosphate plus orthophosphate (see Clause 6); - total phosphorus after decomposition (see Clauses 7 and 8). The methods are applicable to all kinds of water including seawater and effluents. Phosphorus concentrations within the range of 0,005 mg/l to 0,8 mg/l may be determined in such samples without dilution. A solvent extraction procedure allows smaller phosphorus concentrations to be determined with a detection limit of about 0,000 5 mg/l.  +
Specifies a method for the determination of the hydrocarbon oil index in waters by means of gas chromatography. The method is suitable for surface water, waste water and water from sewage treatment plants and allows the determination of a hydrocarbon oil index in concentrations above 0,1 mg/l.  +
This International Standard specifies a method for the determination of the chemical oxygen demand (ST-COD) using the sealed tube method. The test is empirical and is applicable to any aqueous sample, which includes all sewage and waste waters. The method is applicable to undiluted samples having ST-COD values up to 1 000 mg/l and a chloride concentration not exceeding 1 000 mg/l. Samples with higher ST-COD values require predilution. For samples with a low COD, the precision of the measurement will be reduced and the detection limit will be poorer. Samples with a high chloride concentration will need to be prediluted to give a chloride concentration of approximately 1 000 mg/l or less before analysis.  +
NEN-ISO 15923-1 specifies methods for the automatic performance of spectrophotometric and turbidimetric analyses with a discrete analysis system for determining ammonium, nitrate, nitrite, chloride, orthophosphate, sulfate, and silicate. The field of application is ground, potable, surface, waste, eluates, and boiler water.  +
The aim of this standard is to distinguish categories of knowledge libraries and to lay the foundation for uniform structures and content of such knowledge libraries and for commonality in their usage. By drawing up a number of guidelines, a guiding principle is provided for new libraries as well as for upgrading existing libraries. Without these guidelines there is an undesirable amount of freedom, so that the various libraries may become too heterogeneous. This would render the comparison, linking and integrated usage of these libraries very complex, if not impossible. - The objective of the standard is to categorize knowledge libraries and object libraries and to provide recommendations for the creation of such libraries. Libraries that are compliant with the guidelines of this standard may be more easily linked to, or integrated with other libraries. - The target audience of the standard consists of developers of knowledge libraries, builders of translation software or interfaces between knowledge libraries, certifying bodies and builders of applications who must base their work on the knowledge libraries laid down.  +
This standard specifies a method for the determination of nitrogen by a Kjeldahl-type method. Only trivalent negative nitrogen is determined. Organic nitrogen in the form of azide, azine, azo, hydrazone, nitrite, nitro, nitroso, oxime or semicarbazone is not determined quantitatively. Nitrogen may be incompletely recovered from heterocyclic nitrogen compounds.  +
een NEN-norm geeft in principe de praktische invulling aan wat er in de wet staat geschreven. Het volgen van een NEN-norm is geen verplichting, maar het garandeert wel dat wordt voldaan aan de eisen welke de wet stelt. Website NEN: www.nen.nl  +
begrippen kunnen in diverse nationale wet- en regelgeving zijn vastgesteld.  +
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor het behoud en herstel van de biodiversiteit. In de Natura 2000-gebieden worden bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. De biodiversiteit staat in Europa al jaren onder druk. Duurzame bescherming van flora en fauna is hard nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en het is daarom belangrijk om natuurbescherming in Europees verband aan te pakken. Zo voorkomen we dat de natuur in Europa en in Nederland steeds meer van hetzelfde wordt. In 1979 is de Vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten wijzen beschermde gebieden aan voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormen het Natura 2000-netwerk. [https://www.natura2000.nl/ Bron: https://www.natura2000.nl/]  +
Voor het varen op water in beheer van het waterschap, gelden er bepaalde regels. Het waterschap heeft naast de taak voor waterveiligheid en schoon en voldoende water, ook het nautisch beheer van de vaarwegen. Dit is vastgelegd in de Nota Vaarwegbeleid.  +
O
In het Onderhoudsbeheersysteem (OBS) van HDSR worden de objecten die het waterschap in onderhoud heeft, gedecomponeerd. Hierbij worden drie niveaus onderscheiden; "Objecttype", "Element" en "Bouwdeel".  +
In het Onderhoudsbeheersysteem (OBS) van HDSR worden de objecten die het waterschap in onderhoud heeft, gedecomponeerd. Hierbij worden drie niveaus onderscheiden; "Objecttype", "Element" en "Bouwdeel".  +
In het Onderhoudsbeheersysteem (OBS) van HDSR worden de objecten die het waterschap in onderhoud heeft, gedecomponeerd. Hierbij worden drie niveaus onderscheiden; "Objecttype", "Element" en "Bouwdeel".  +
begrippen die zijn vastgesteld in de Omgevingswet  +
label voor de Onderhoudslegger  +
In de Onderhoudsverordening regelt het waterschap de onderhoudsplichten ten aanzien van waterstaatswerken.  +
publieksvriendelijke begrippen uit een andere bron dan de definitie, niet opgesteld door HDSR.<br />Gebruik voor de bron het vrije tekstveld!  +
P
label voor de Profielenlegger  +
S
Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer  +
Standaarden Overheid.nl publiceert de technische componenten die zijn ontwikkeld om informatie van de Nederlandse overheid op internet vindbaar te maken en in samenhang te kunnen presenteren. Ook andere standaarden die voor de overheid zijn ontwikkeld kunnen hier worden gepubliceerd.  +
T
Het Team Grondzaken van de afdeling Waterbeheer.  +
V
Voor het gemeentelijk veld is nog niet een eenduidig begrippenkader voor de fysieke leefomgeving beschikbaar. Dit is wel wenselijk om communicatie tussen gemeenten en ketenpartners, en ook binnen één gemeente gemakkelijker te maken. Nu worden voor hetzelfde onderwerp nog vaak verschillende begrippen en definities gehanteerd, met mogelijke communicatieproblemen tot gevolg. Om dit vorm te kunnen geven is door de VNG het initiatief genomen om vooruitlopend op de oplevering van de Stelselcatalogus deze digitale tool juridische begrippen te ontwikkelen (juli 2021). De database is in eerste instantie bedoeld als hulpmiddel voor het werkproces van een gemeentelijke jurist bij het gebruik van juridische begrippen en definities tijdens het opstellen van juridische regels voor het omgevingsplan.  +
W
De Waterschapsverordening (WSV) gebruikt de definities van bepaalde begrippen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksbegrippen en HDSR-begrippen. Rijksbegrippen zijn landelijk vastgesteld in hogere wetgeving. HDSR-begrippen worden vastgesteld door het AB tegelijkertijd met de WSV waarvan het een bijlage vormt.  +
De Waterschapsverordening (WSV) gebruikt de definities van bepaalde begrippen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in Rijksbegrippen en HDSR-begrippen. Rijksbegrippen zijn landelijk vastgesteld in hogere wetgeving. HDSR-begrippen worden vastgesteld door het AB tegelijkertijd met de WSV waarvan het een bijlage vormt.  +
in deze wet (de Wabo) worden de toestemmingen samengevoegd die nodig zijn als een burger of een bedrijf op een bepaalde plek iets wil gaan slopen, (ver)bouwen, oprichten of gaan gebruiken. Het moet daarbij gaan om plaatsgebonden activiteiten die op een of andere manier van invloed zijn op de fysieke leefomgeving.  +
een begrip dat uit het WikiWoordenboek komt  +
begrippen die uit wikipedia komen  +
a
Het afvoerpunt is vaak een zee of meer en de afvoer wordt vaak gerealiseerd door een waterloop.  +
Op veel plekken stroomt hemelwater (regen) via de dakgoot en regenpijp rechtstreeks het riool in. Dat is jammer, want dit is (relatief) schoon water dat net zo goed de grond in kan lopen. Het 'weglopen' van water in de grond is goed voor de grondwaterstand. Bovendien wordt het rioolstelsel er minder door (over)belast. Minder overbelasting is belangrijk omdat er door klimaatverandering meer hemelwater naar beneden en overbelasting op de loer ligt. Het scheiden van regenwater en het rioolstelsel wordt ook wel afkoppelen genoemd. Sinds 1 januari 2008 is afkoppelen voor nieuwbouwwoningen verplicht. In ons werkgebied is afkoppelen voornamelijk interessant in gemeenten op de Utrechtse Heuvelrug. Het waterschap wil afkoppelen in deze gemeenten stimuleren en daarom heeft het een subsidieregeling voor particulieren en bedrijven. Bewoners van woningen en eigenaren van bedrijfspanden gebouwd voor 2008 kunnen onder voorwaarden van deze regeling gebruik maken.  +
Voorbeelden van afsluitmiddelen zijn ondermeer: een klep/schuif in een stuw en sluisdeuren in een schutsluis.  +
b
de grootte van deze beheermarge is vastgelegd in het peilbesluit. Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden hanteert vaak een marge van +/– 5 cm ten opzichte van het peilbesluitpeil.  +
beheersmaatregelen kunnen worden genomen om de waterkwantiteit op orde te brengen. Gedacht moet dan worden aan een beheersmaatregel ten behoeve van de veiligheid. Beheersmaatregelen kunnen ook genomen worden om een gewenste waterkwaliteit te behalen. Denk daarbij aan een bepaalde ecologische toestand of kwaliteit van zwemwater. Bij bodemverontreiniging kunnen beheersmaatregelen worden genomen om een aanwezige ov  +
tot de belanghebbenden behoren de volgende groepen:<br />- bevoegd gezag voor de hulpbron<br />- belangengroepen<br />- algemene publiek<br />De watermanager behoort in de regel tot een van de eerste twee groepen.  +
omdat een dergelijke watergang voor het waterschap belangrijk is, kan hier extra regelgeving gelden en kan het waterschap deze vaker controleren bij de schouw. Het waterschap legt in de Keur vast welke watergangen dit zijn.<br/>Deze watergangen zijn onder andere weergegeven op kaart 11 van de Keur.  +
bemaling wordt onder andere toegepast om het waterpeil in een polder te regelen. Ook bij een tijdelijke bouwput kan bemaling nodig zijn om te voorkomen dat de bouwput volstroomt met (grond)water.  +
als het water opneemt, wordt het volume groter en de massa klei zwelt daardoor op. Hiermee kan een waterdichte afdichting worden gerealiseerd.  +
over het algemeen mag vee in de winterperiode niet op de dijk. In de winterperiode groeit het gras minimaal. Met de kans op hoogwater is een stevige grasmat nodig om de dijk te beschermen. De dijk of de kering is in deze periode natter dan in de zomer waardoor vee de grasmat sneller kapot loopt. Het beweidingsverbod zorgt ervoor dat de erosiebestendigheid van de grasmat niet verder wordt aangetast waardoor de mat een beschermlaag vormt van de dijk.  +
voorbeelden zijn een infiltratiesysteem (ook wel onderwaterdrainage genoemd), drukdrainage en natte teelten.  +
in peilgebieden met een zomerpeil en winterpeil komt dit overeen met het zomerpeil.  +
dit is met andere woorden een kunstwerk waarmee een weg, spoorweg of leiding over een weg, waterweg, leiding of terreinverdieping wordt geleid. Een brug is opgebouwd uit een onder- en bovenbouw, waarbij tot de onderbouw worden gerekend de landhoofden en tussenpunten inclusief de fundering. De bovenbouw betreft de constructie van het rijdek inclusief de leuningen. Op de onderbouw rust de bovenbouw. Een brug onderscheidt zich van een duiker ondermeer door de aanwezigheid onder de brug van een bodem die is toe te rekenen aan het overbrugde water, bij een duiker is er altijd een zekere samenhang tussen het grondlichaam, de kokervormige constructie en een waterloop, zodat de bodem van de waterloop in principe onderbroken wordt.  +
het gaat hier om onderhoud dat conform de legger wordt uitgevoerd. Bij watergangen gaat het om het verwijderen van bagger, het herstellen van grootschalige erosie en afkalving. Bij waterkeringen gaat het om onderhoud aan de vorm en constructie (het profiel), zoals grootschalige herstelwerkzaamheden en herprofilering van het talud. Bij andere kunstwerken gaat het ook om onderhoud aan de vorm en constructie, zoals herstelwerkzaamheden aan een kunstwerk en/of een beschoeiing.  +
c
dit begrip wordt gebruikt in het assetmanagement van het waterschap.  +
d
damwanden worden in vele waterbouwkundige toepassingen gebruikt, hetzij permanent, hetzij tijdelijk: als kademuur langs een haven / als oeverbescherming langs een kanaal / als onderdeel van een dijk of andere waterkering / als wand van een bouwput of bouwkuip / als middel om bodemvervuiling te immobiliseren / als wand van een ondergrondse parkeergarage / als wand voor schuren, loodsen e.d. Bij een tijdelijke toepassing van een damwand, bijvoorbeeld bij een bouwput, wordt deze na voltooiing van het werk weer verwijderd. In andere gevallen is de damwand een permanent onderdeel van de constructie.  +
de dijkbewakingsorganisatie inspecteert de dijk, controleert op problemen en mogelijk ontstane schade. De organisatie legt vast waar problemen zich voordoen en prioriteert de risico’s die ontstaan, zodat de water(kering)beheerder adequate maatregelen kan treffen.  +
het dijklichaam bestaat technisch gezien uit de kruin, met aan weerszijde taluds en met inbegrip van eventuele bermen en een vlak gedeelte van een bepaalde breedte aan weerszijden of tot aan de bodem van een naastliggende watergang.  +
Bij afstandsaanduidingen op een waterkering wordt veelal de dijkpaal als referentiepunt gehanteerd - bij dergelijke relatieve afstandsaanduidingen wordt de afstand uitgedrukt in meters ten opzichte van de dichtst bij staande dijkpaal in plaats van ten opzichte van het nulpunt van de waterkering.  +